zondag 12 mei 2013

De belofte

Stad die sterkt,
stil getuigend onze strijd
Als ik open, sluit je net.
Verre van dichtbij.

Zing voor soelaas de belofte,
vind een maas, wring een bocht.
Hou me vast. Laat me vrij.
Hou me vast. Laat me vrij

Zulke dagen dacht ik nooit te hoeven kennen…
jullie het missen van grip, begrepen worden,
behoren, bekoren en bekoord woorden
schieten zelden raak…mij in mijn kern.
Je draagt de stilte als een pantser.

Niets vermoeiender dan twijfel.
Is de tijd rijp voor een ontluiken van de geest?
Een ontluiken van ons twee.
We dromen knikkend in de nacht,
maar de dag schudt nee. Elke dag schudt nee.

Stad die sterkt,
stil getuigend onze strijd.
Als ik open, sluit je net.
Verre van dichtbij.

Zing voor soelaas de belofte,
vind een maas, wring een bocht.
Hou me vast. Laat me vrij.
Hou me vast. Laat me vrij.

Een nieuwe morgen recht zijn rug.
Een nieuwe zorg recht zijn rug.
Deze stad recht zijn rug.
Ik zoek je hand, wees mijn brug.

Laat ons afwerpen, deze schroom.
Werp ons over deze stroom.
Ik zal je moed influisteren,
inspreken, toeschreeuwen.
Ik zal mijn moed met je delen.

Samen, want het komt nabij.
Samen, worden wij bevrijd.
Van de grond af bouwen, wij
houden elkaar vast.
Samen uitzien naar de dag.

Wij tellen samen af.

Stad die sterkt,
stil getuigend onze strijd.
Als ik open, sluit je net.
Verre van dichtbij.

Zing voor soelaas de belofte,
vind een maas, wring een bocht.
Hou me vast. Laat me vrij.
Hou me vast. Laat me vrij.

Klokken tikken, knokkels kloppen.
Tellen glijden, kleine stappen,
sprongen dichterbij de bevrijding.
Ik draag mijn stem als een wapen.

Leg aan, leg bij, leg toe.
Maar leg niet langer af.
Dit is onze belofte
voor een nieuwe dag.

(In opdracht van Hayo Boerema & De Doelen, uitgevoerd op Driekorendag 2013 in de Laurenskerk)

Noem iets dat geen golf is

Noem iets dat geen golf is
en haal het uit elkaar
Zie dat ze toch een kop en schouders heeft
Zachtjes trilt

Zoek de bank af naar een omslagpunt
Om door te rollen
Om je strekdam heen te krullen
Tot ik aan je lippen sta

Noem iets dat geen golf is
Volg het met je vingertoppen
en ontwaar een deining

Ik breek het kalme oppervlak
en stuur een rimpeling op reis
die bij jou over de kade slaat

(Vrij werk)

Geduldige reus

Trots wezen!
Geduldige reus!
Jij bent een long.
Jouw stam een bastige bronchie.
Jouw bladeren blaasjes.
Laten we samen ademen.

Immer opwaarts,
licht en lucht veroverend,
kronkel je de jaren door.
Werp je schaduwen en vrucht.
Leer mij lessen over buigen,
loslaten en opnieuw te beginnen.
Geef mij jou geheimen prijs.

Over hoe te aarden en te groeien.
Boom je zou me blijven boeien.
Als jij eens kon vertellen hoe je
standvastig simpelweg kan zijn.
Was ik maar zo evident.
Zo zonneklaar als jij.

(Vrij werk)

Wiegelied

Dit is waar mensen komen om te doven.
Oma zingt een wiegelied dat mijn vader niet kent.
Uit een verleden waarvan niemand iets kwijt wil of kan.
Ze was godvrezend.
Hield mijn vaders haren kort, haar plooirokken lang.
Dienstbaarheid in stilte, motto van een burger
uit de tweede rang.

Ze heeft een foto van mijn opa.
Met zonnebril op, grote zwarte glazen.
Een geschenk van de Chinese handelaren.
En een van een groot wit kruis, het graf van zijn vader.
Op het ereveld in Bandung.
Iets met sabotage.
Het woord moed is nooit gevallen,
het woord kamp evenmin.

Noch de naam van de baboe
Die in dienst wilde blijven
Toen ze alles verloren hadden.
Ik stel me voor hoe mijn vader
voor hun huis staande, haar gedag zwaaide.
In een ivoorwitte katoenen bloes.
Van geen kwaad bewust.

Oma zingt een wiegelied
Voor haar eigen slapen gaan.
Ik zou willen dat ik haar ken.
Haar verhalen die de mijne zijn.
En straks ook van mijn kinderen

Al dat wie en waarvandaan
en dat ik bij hun slapengaan
Dit wiegelied kan zingen.
Maar zij laat zich
Niet meer begrijpen
Niet meer bevragen
Terwijl wij ons voorbereiden
op het grote loslaten.

(vrij werk)

Verstilling

Het knarst, bonkt en kraakt,
slaakt een zucht
onder al mijn denkstappen.
Adem in.

Geen tikkeltje tao, geen vleugje zen.
Maar met een zee aan goede bedoelingen
poog ik jou in klank te vatten,
maar ik zwijg in symfonie.
Adem uit.

Languit liggend op de bank,
hangend onderaan een lange strengel DNA
die in een paar miljoen jaar
zich naar mij toe heeft gewenteld.
Adem in.

Ik vul mijn longen met nu.
Wortel van wat zal.
Breuk met wat was.
Ik meen jou te horen
draaien om je as
in een diepe
monotone vreedzame bas.
Adem uit.

(vrij werk)

Luchtschepen & boomkastelen

Ik ken een jongen, die werelden maakte.
Luchtschepen en boomkastelen.
Die plots ontstonden als hij er om vroeg
Zodat hij er in kon gaan spelen.

Soms op jungle avontuur.
Of op ruimtereis als astronaut.
Kapitein van een onderzeeër,
ontdekker van een stad van goud

Het was geen magie en ook gek was hij niet.
Maar een dromer zoals je ze zelden nog ziet.
Toch, zo blij als hij was in die wereld van hem,

was hij daar soms ook een beetje alleen.
Want een beleving is pas dubbel zo mooi,
als het gedeeld wordt met iedereen.

Dus hij pakte zijn pen en hij schreef en hij schreef
Hij schreef in zijn bed en zelfs in de klas
Hij schreef en hij schreef en hij schreef maar door
totdat er geen blaadje meer over was.

Zijn familie en vrienden vonden het mooi .
Gaven applaus en zeiden het voort.
Al snel was de hele straat zijn publiek.
En de mensen die spraken: zeg heb je gehoord…?

Iedereen kwam en iedereen luisterde.
Naar de jongen die met woorden kon spelen.
En iedereen klom, als hij begon
in zijn luchtschepen en boomkastelen.

Fijn dat hij het vond, nu hij het kon delen,
en hij voelde zich soms zelfs een beetje beroemd.
Hij was een dromer en doet dat nog steeds.
maar hij wordt door de mensen ‘een dichter’ genoemd.

(vrij werk, voor tekstanalyse met groep 8)

Gaan als ze staan

Haar roepen is een ruisen,
een signaal dat frequent door mijn golflengte rimpelt.
Tijdens het koken of vlak voor het slapen
beweegt er vanuit de hoek van mijn kamer
een muur van water naar mij toe.

Alsof iemand wappert met een tapijt
gemaakt van vloeibaar glas.
Ik hap mijn longen vol voordat
de golf op mijn hoofd breekt.
Ik tuimel door het duister.
Zoek mijn weg naar boven.
Haar roepen is een ruisen.

Gehoor zal ik geven,
Stil zitten zou enkel een zwijgen naar het zelf zijn.
Een blik op de voorspelling en bevestiging is daar.
Wetsuit, tas, plank, alles is klaar.
Wekker gezet op half 7.
Gaan als ze staan, ze komen er aan!
Ze komen er aan en gehoor zal ik geven.

(vrij werk)

Qua Patet Orbis (Zo wijd de wereld strekt)

Rondom de klokkentoren die staan bleef als een holle kies,
werd Rotterdam verzwolgen, spuwden ramen zwarte wolken.
De vlammen likten haar stenen omdat de stad niet boog,
schoon van al haar pracht, maar lang niet van haar hoop.

Rondom de klokkentoren, verstomd door het verlies,
blies het koper noten in saluut voor wie het leven liet.
Waarna een stilte neerdaalde op de grote lege vlakte,
langs de muren van de Laurenskerk en de gedempte grachten.

Rondom de klokkentoren klonk wederom geschetter.
Geen sloophamer of kraan, maar vrijheidszang en jazztrompetten.
Werd de moed verzameld om in een kwart eeuw op te stomen
tot dezelfde trots en vaart die in een kwart uur werd ontnomen.

Rondom de klokkentoren lacht nu de stad met glimmend glas
en her en der een grove kies die ons herinnert hoe het was.
Voor vrede en verzoening klinkt hier nog wekelijks ’t gebed,
voor zo wijd de wereld rondom de klokkentoren strekt.

(In opdracht van Gedachtenisbijeenkomst Rotterdam bombardement 14 mei)

Nacht

De zon gaat onder.
Etalages sluiten hun stalen oogleden.
In de bazaar alle verse waar voor weinig.
De forenzen slaan hun slag en keren huiswaarts.
Jongeren bevolken de pleinen.
Waarvan weinig terecht geheel zonder vrees
De weg vragen naar geheime feesten.
En daar in de kelder in een donkere hoek,
Kust een man met een man.
Het is 9 uur s’avonds in Teheran.

Een boeggolf rimpelt zich naar de maaskade.
Klim je achterop mijn bagagedrager?
Roept een student naar een knappe hardloopster.
Ik heb pep en sos slist een dealer geniepig
Spreek me aan met Piet als je besluit te kopen.
In een wietkelder in West knipt een man gram na gram.
Het is 11 uur s’avonds in Rotterdam

Hi honey, it’s me. I’m just calling to say
I’ve been working late.
I’m sorry but we could use the money.
De vader van twee in driedelig pak
Legt zijn jas en geweten in de kofferbak.
Hij rijdt naar de Southside en laat zich versieren.
Trekt een paar Benjamins, laat zich plezieren.
Zij wil hem steunen, ze denkt hem te kennen.
Het is 1 uur s’nachts in Troy, Alabama.

De vlammen van de Poi zweven cirkels op de stranden
Vierliter pakken wijn wisselen van handen.
Het zwellende geluid van de brekende golven
Overstemd door gitaar en didgeridoo.
“Wonderwall” in samenzang van accenten.
Stelletjes kruipen in koepeltentjes.
Aan de rand van de bush doet een groep LSD.
Het is 3 uur s’nachts in Byron Bay.

Hoog boven een zee van neon licht
Met stropdas wapperend in de wind
Bevindt zich meneer Yamamoto.
Voor het laatst zichzelf niet waargemaakt.
Met zijn benen al over de rand van het balkon,
Wachtend op de rijzende zon.
Zijn hartenkreet ligt op het bureau
Het is 5 uur s’ochtends in Tokyo.

Helikopterwieken scheren door schapenwollen wolken.
De berg laat de nacht van haar schouders glijden.
Het dal braakt roffelende salvo’s
Laag over de hoofden van onze jongens heen.
Op hun knieën aan de rand van ’t papaver.
Aan beide zijden van de loop prijzen mannen hun god.
Het is 7 uur s’ochtends in Derawut
En de zon komt op.

(In opdracht van Erasmus Cultuur)

In mijn element

Een wolk van stilte.
Door de wind voortgestuwde watermoleculen.
Hoog boven berg en bos vecht een druppel zich los.
Nadert de grond en slaat kapot op een rots.
Druppel langs me heen, huppel over steen.
We komen langs blad en stam dalend aan de voet bijeen
en hebben een adempauze.

Sijpel naar de waterkant en neem een diepe duik.
In de beek die leven geeft aan alles in en om haar,
zwem ik in de morgen, wij twee zorgen voor elkaar.
Met een stijlvolle slalom vloei ik van de helling.
Nu volop stijl en daarom kom ik in een stroomversnelling.
Kom we kolken als wolken in een vlaag westenwind.
Verdwijn met mij ondergronds: een donker waterlabyrint.

Honderd veertien meter lager kom ik pas tevoorschijn.
Absorbeer de warmte, omarm de zonneschijn.
Twijfel bij een waterval, maar rol over de rand.
Hoe ik vocht op mijn tocht naar laaggelegen land.
Hoe ik wrijf met mijn stroomlijnen langs alle dijken.
Waar schepen ploegend op m’n rug bestemmingen bereiken.
Langs een lange pier waar met plezier naar voorn wordt gevist.
Tot onderin de delta waar ik mij in tweeën splits.

Tijd om nu elk onze eigen weg gaan,
Tot ons wederzien beneden in de grote oceaan.
Waar ik liggend op mijn buik, op mijn plank op je wacht
en je tot golf wordt gevormd door kinetische kracht.

Breng mij in beweging.
In mijn element.
Draag mij op je rug
en weer terug op de wind.


(vrij werk)

De ontdekking (deel 1)

Lusteloos lag ze op de bank haar lot te overpeinzen.
‘Ga je mee?’ Vroeg ik.
Er kwam beweging in de bos dreadlocks.
‘Waarheen?’
‘Op ontdekkingsreis.’

We kozen het troosteloze afstapje onderaan de boompjes
om de omgeschopte blokkendoos vaarwel te wuiven.
De steiger leek een Mondriaan,
de kapitein een Piet.
Ik gaf haar mijn camera en de opdracht:
‘Schiet op alles wat je ziet!’
‘Vanaf nu of zo meteen?’
De Willemsbrug dook een boog
over onze hoofden heen.
Een lijnenspel ontvouwde zich achter het Noordereiland.

We trokken een V door het kabbelende nat.
Voorbij de pot pindakaas richting grofsmelterij,
waar op de gevel ‘Feijenoord’ nog F, lange IJ.
Een rij flats marcheerde eensgezind
langs de kade op ons af.
Ze zag een Rotterdamse vlag
op de koppen van de keien aan de waterkant.
‘Zie je die lantarenpaal met zijn armen naar de hemel?’
‘Ja.’
‘Die heeft verlichting bereikt.’
Een schaterlach rolde over de versbetegelde straat.
‘Kun je mij vertellen wat je ziet? Vroeg ik haar.
‘Ambitie.’
Ik knikte.
Een luid gejuich steeg achter ons op.

De ontdekking (deel 2)

We hadden de smaak te pakken.
‘Westwaarts, Piet!’ riepen we in koor.
Grommend spoot de motorboot voorbij de kop van Zuid.
De horizon vulde zich met geometrische vormen.
Dikbekabelde kranen speelden Tetris voor gevorderden.
‘Oh nee.’ zuchtte ze ‘Roest is zó 2008.’

Op de Heijplaat stonden jongelui
met meterbrede mappen hun pauze weg te paffen.
In de hal van RDM lag een oude foto van een boot.
En in kleur: de elementen, ingebed in glas en lood.
‘Het is hier bijna pittoresk.’ Ze wees naar de vierde toren.
‘Apostolistisch, katholiek, gereformeerd en hervorrumd.’
Klonk vanuit een volkse voortuin.

Het muziekpaviljoen zong vergane glorie.
We volgden muurschilderingen naar een overwoekerd spoor.
Achter het groen werd gehesen en geheveld.
‘Vertel me wat je ziet’ kreeg ik gefluisterd in mijn oor.
Ik schraapte mijn keel en riep: ‘Arbeid!’

De boot was er nog niet
dus besloten we te wachten.
De klok liep tien minuten voor.
Misschien wel twintig jaar achter.

De ontdekking (deel 3)

Dwars door een konvooi tweemasters gleden wij
met de zon in de rug terug naar de stad.
‘Sommige blokken zijn naar de overkant gestuiterd.’
Dacht ik, toen ik de Katendrechtse wal betrad.
Het roestvrij staal in strakke lijnen en abstracte raampartijen
lieten al het dichtgetimmerde nog veel lelijker lijken.
Stapels stenen achter hekwerk doen beloftes, doen hopen.
De beplanting moest de ruimte nog veroveren.
Een frisse wind stak op.

‘Ik doop dit land om tot Kaap Contrast’
Ze stak een denkbeeldige vlag
in de poging tot grasveld.
De inheemse bevolking fronste ons na.
Met het laatste streepje op de camera
vingen we de vlinders op het raam van de school
en het niemandsland achter de kroeg.
Een nostalgisch Rotterdam lag daar, met een Karwei voor de boeg.
‘Hey, dat is dezelfde als op die foto!’

Bij onze steiger stond een stelletje (een schrijfster en een cineast)
dat tot onze grote vreugde op ontdekkingsreis was.
Ze mochten meevaren, maar…wij zochten nog een woord.
‘Rust’ was wat ze zagen.
Ik zei: ‘Welkom aan boord.’

(In opdracht van het Centrum Beeldende Kunst)

Kaalslag

Op lage sokkel staat Erasmus met neergeslagen ogen,
naast de omgezaagde bomen. In de voorjaarszon
glimt zijn wrange bronzen blik.
Verwrongen als de kuboïde in het midden van ’t gazon,
steken vezelige twijgen uit stapels takkenbossen.
Diepe gaten gapen, waar de voeten van kolossen
eens waren geworteld.

Ik tel de jaarringen onder hun oranje kruizen.
Bloesem zit gevangen in de knoppen.
Waaiers van oranje zaagsel liggen rond de stompen
op de grauwe tegels.
Voorjaarszonnestralen kaatsen van de kille gevels.
De leegte is een sprekende.

En ze doet beloftes.
Ondertekend en beklonken
in maquettes, plattegronden
dat hoewel nu zwaar geschonden
Er ter zijner tijd weer een bladerdak zal zijn.

Dat is de loop der dingen,
ook ik zwaai met botte bijl
op het veld waar ‘k ga verbouwen.
In de hoop dat als ik snoei.
er uiteindelijk meer groeit
dan ik koos niet te behouden.

(In opdracht van Erasmus Magazine)

Garage poëzie

Dit is geen gedicht,
geen romantiek of overpeinzing.
Als deze plek een mens was,
Was hij pasgeborene.
Dit gladde asfalt nog nat achter de oren.
Eerst komen de skaters door regen verdreven,
carven en grinden,
ze stikkeren deze pilaren tot leven.
Vervolgens de bombers en graffiti taggers
en daarna vandalen, ze plaatsen littekens.
Straks mist de garage een tand in haar lach.

Niks zal ze vermoeden van zonsop of ondergang
en de seizoenen in ons Rotterdam.
Bejaarden, volwassenen, adolescenten
zoeken hun weg terug naar de straat.
Na het parkeren, lente na lente,
uit deze betonnen honingraat.
Duizend toeristen en forenzen later
zijn onschuld verliezen door auto inbraken.
Terwijl stadswachten troosten zal de garage
stilletjes snikken: benzine tranen.

Een aanzoek, een hartaanval, vliezen die breken,
festivalgangers, zwervers en daters.
Wij leven gedichten waarvan wij niks weten,
maar hier naar beneden mee zullen nemen.
De garage zal zwijgen terwijl wij hem zullen
vullen met onze poëzie.
Nu enkel beluisterd door twintig toehoorders.
Dit is geen gedicht, wellicht zal het ooit worden.

(In opdracht van parfum de Boem Boem)

Daag me uit

Daag mij uit
om niet, in wat geschied is
te blijven steken.
om groots te denken
in een wereld die
elke dag iets kleiner wordt
Ik wil voorbij,
ver voorbij,
sterk doen en moeten zijn.
Dit groeien voelt als een dubbele lente.
Daag mij uit mijn lief, je kent me.

Daag mij uit om af te vragen
of ik de juiste vragen stel.
Daag mij uit om bloot te geven,
‘t kwetsbaar wezen dat ik ben.
Om het witte blad met zin te vullen
En niet enkel met mijn pen.

Daag mij uit voordat ik straks
Met half werk genoegen neem.
Herinner mij er aan.
Een goed begin is niet voldoende.
Dus daag mij uit mijn lieve vrouw.
Daag mij uit zoals die dag.
Daag mij uit zoals toen ik
jou voor het eerst zoende.

(In opdracht van Studium Generale)

Golfbeweging

Toen het land mij naar de keel greep
zocht ik soelaas in het water.
De zee vroeg of ik mijn ego
op het strand wilde laten.
Ze bruiste: 'Kind, ik ben al zout zat,
wat moet ik met jouw tranen?'
Ik blies:'Maak er maar mooie grote golven mee,
zoals ze rollen in mijn dromen.'
Ze deed wat ik haar vroeg
en een grote golf droeg
mij zover als ik hier mogelijk
vandaan kan komen.
Een jaar was ik kwijt.

Maar ook het zorgenloze leven
heeft zijn eigen eb en vloed.
Cycli van curven en hellingen.
Balans in tegenstellingen.

De zee gaf mij geen troost
maar een levensles nog beter:
Om te gaan met de stroom.
Een surfer kan het weten.

(In opdracht van Erasmus Magazine)

De nederlaag

‘Mijn hart is een vesting!’
Riep je over de kantelen.
Het bleek een citadel
compleet met catacomben.
Stil, waren de wateren in jouw grachten.
Stil, maar het diepst van allen
waarin ik heb gezwommen.
Met vele lange slagen.

Er klonk trompetgeschal aan de bosrand
‘Dit is bekend terrein’ sprak ik,
Over het glooiend landschap turend.
Onbezonnen dwaas.
Weinig wist ik toen nog
van mijn vallen voor jouw muren
van mijn vallen voor jou.
Nu steek ik schril tegen het slagveld af
Met witte wapperende vlag.
‘Ik heb U hoog in het vaandel dame’
Ze sprak:‘Ik wimpel U af’

(vrij werk)

Ochtendgebed voor de aarde

Ik ploeter en ploeg, zie mij zaaien en oogsten.
Met twee volle handen, ik volg de seizoenen.
‘k heb mijn akker verbrand en braak laten liggen.
Dit veld is klaar om opnieuw te beginnen.

De winter was streng en de voorraden slinken.
Wordt gewekt door de vogel en zie de zon klimmen.
Dans met mij voor wat regen. Tel de ringen
in de stomp aan de rand van het veld.

Open uw schoot, prevel ik naar de aarde.
Laat mij leven in luwte, gebied ik de wind,
Bespaar mijn gewassen voor ziekten en plagen.
Ontzie de vallei van uw liefhebbend kind.

(vrij werk)

Ontregel regelmatig

Taferelen galopperen over gevels.
Mijn gele gloeiworm raast laag
onder bekabeling en cumulus door.
Ze knabbelt weiland na weiland weg.
En echt, weet dat als het had gekund,
ik nu weer bij je was.

Om met backback en hanenkam
De hemel te bestormen.
Ayahuasca, San Pedro, Peyote, mi madre!
Dan was dit geen maas maar Amazone.
Omstebeurt één vork noodles uit de pan.

Je zei ‘Ontregel regelmatig’
Je zou het hier niet halen.
Ik neem een hap en slik het.
Je noemde het verstikkend.
Kantoren voor tempels,
hier geen sjamanen.
Gemiste oproepen,
Eneco en Facebook.

De stad eet ons op.

(vrij werk)

Belofte aan een stad

De ochtend kruipt van de dakrand
naar het beslagen raam.
Lichtstralen spelen schaak op de keukenvloer.
Met een hoge noot fluit mijn ketel mij uit
het bed waarin ik terug ben gekropen.
Ogen open.

Rotterdam draait zich nog een keer om
en laat zich krabben door een kraan.
Ik fluister: Luister…
wij tweeën hebben nog zat in de steigers staan.

Dus ik kies mijn juiste been
en ik recht mijn rug.
Ik buig voor de dag
en de dag buigt terug.
Ik gooi mijn tofste shirt
over de rand van het bad,
onder mijn blote voeten ontwaakt de stad.

Rivieren van tegels voeren mij
Langs campus en kantoor.
Overal worden lijnen, bochten,
lucht, beton en glas vervlochten
tot dat wat Rotterdam is.
Ons hart klopt niet, maar dreunt.

Heipalen worden als naalden
in bouwplaatsen geslagen.
Haar aderen zwellen aan.
Ze zijn gevuld met lichaampjes
en voeden elk orgaan.

Belofte aan een stad:
Ik weet, je groeit voor twee.
Maar als jij wilt veranderen
dan doe ik met je mee.

(vrij werk)

Ho'oponopono

Jij, schepster van scheppers,
moeder van goden,
wijze puber,
speelse vrouw.
Kent de mensen en hun zonden
waarvan ik er wat bega.
Noemt het beestje bij de naam
en trekt alles in twijfel.

Je herhaalt je Ho’oponopono
totdat alle hoeken rond zijn.
Bezit wat de wereld nodig heeft,
maar niet naar verlangt.
Een bestaan wat op de deur klopt,
9-hoog, hartje stad.
Je beeft.
Je eerlijkheid siert je.

Ik, bezit een Leeuwenhart
Stadsaboriginal, vreedzame krijger.
Meen de wereld te kennen,
dompel onder in haar overdaad.
meet mijzelf rollen aan
en speel het stuk gelaten.

Zie ons breken,
zoals mijn keukenspiegel die
door jouw stapels woorden,
gevouwen en gestoken
achter de rand, tot mijn zelfbeeld
in 9 grote stukken
op de keukenvloer lag.

(vrij werk)

Knars en tuimel

Dat ik weet wat ze nu doet
en ik mijn zegen gaf
Terwijl zelfs de koffie
twijfels had
om die zoetheid niet te klemmen
tussen beide vingertoppen
Het roerde me
meer dan ik toe durfde te geven
hen heb wijs gemaakt
mijzelf

Ik was in een rol
Knarste en tuimelde de dag door
als een kubus op een grindpad
Wierp blikken over mijn
hoekige schouders
naar ronde zomerdagen
Blonde heupen
die je niets anders dan
vergeven kan

(vrij werk)